Hongaars voetbal wil uit de chronische dip

László Marácz

Het Nederlands elftal speelt binnenkort twee kwalificatiewedstrijden voor het Europees kampioenschap tegen Hongarije. Vrijdag 24 maart is het Ferenc Puskásstadion in Boedapest het decor en volgende week dinsdag 29 maart zal Nederland Hongarije in de Amsterdam ArenA ontvangen. De grote vraag voor de Hongaarse supporters is of het Hongaarse voetbal in de dubbel tegen Nederland uit de chronische dip zal geraken waarin het zich sinds het Gouden Elftal in bevindt.

Het Gouden Elftal
Het Hongaarse voetbal zit dringend verlegen om succes. Het is alweer lang geleden dat Hongaarse voetballers grote overwinningen boekten. Vooral in de eerste helft van de jaren vijftig was het nationale elftal van Hongarije van wereldklasse. Onder aanvoering van Ferenc Puskás, de bekendste voetballer van het 'Gouden Elftal', dat deze bijnaam kreeg omdat het tijdens de Olympische Spelen van Stockholm in 1952 de gouden medaille had gewonnen, haalden de Hongaren de finale van de wereldkampioenschappen in 1954 in Bern. De finale tegen Duitsland ging overigens met 3-2 verloren.

Het Hongaarse voetbal is deze pijnlijke nederlaag nooit meer te boven gekomen. Na het Gouden Elftal waren er nog wel kleine oplevingen, maar Hongarije heeft sinds de jaren vijftig tot groot verdriet van de natie de aansluiting met de wereldtop verloren.

De opkomst van het Gouden Elftal was niet toevallig. In de jaren vijftig was Hongarije communistisch en werd het land geregeerd door het gestaalde kader van de stalinisten. De partijtop zag wel wat in het promoten van de Hongaarse voetbalsport. In die tijd waren politiek en sport onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat gold ook voor de voetbalsport. De communistische bestuurders gebruikten sportsuccessen om hun machtsposities te benadrukken.

Bovendien bood sport de mogelijkheid om de aandacht af te leiden van de ondoorzichtige en uitzichtloze politieke en maatschappelijke situatie. De arbeiders werden in het weekend op hun wenken bediend. Voor een luttel bedrag kon men een hele dag in het stadion vertoeven, waar de hele dag door competitiewedstrijden werden gespeeld.

Het Népstadion (Volksstadion), tegenwoordig omgedoopt tot Ferenc Puskásstadion, waar het Nederlandse elftal vrijdag haar opwachting in de kwalificatiewedstrijd tegen Hongarije zal maken, bood in de eerste helft van de jaren vijftig een swingende entourage. Voetbal was volksport nummer 1 en bood de Hongaarse arbeiders een welkome afleiding van het moeizame bestaan onder het communisme.

De meeste Hongaarse voetbalclubs waren in de hoofdstad Boedapest te vinden. Ze waren gelieerd aan een ministerie of een staatsbedrijf. Dit betekende dat de Hongaarse voetballers eigenlijk als professionals door het leven gingen. Het nationale elftal profiteerde hiervan, omdat de meeste spelers in Boedapest dichtbij elkaar speelden en zo veel met elkaar konden trainen. De voetballers van het Gouden Elftal hadden in de zwartste dagen van de stalinistische terreur de status van popsterren.

De Hongaarse Opstand van 1956 maakte een abrupt einde aan de opkomst van het Hongaarse voetbal. Puskás en een aantal andere sterspelers van het Gouden Elftal verlieten Hongarije gedesillusioneerd en de Hongaren toonden in de jaren na het neerslaan van de opstand weinig ambitie om de weg naar de top terug te vinden. Zo werd het contact met de wereldtop verloren. Na de val van het communisme werden wel pogingen gedaan om het Hongaarse voetbal een injectie te geven, maar daar is tot op de heden eigenlijk niet veel van terechtgekomen.

Corruptie
Het huidige Hongaarse voetbal gaat zwaar gebukt onder de herinnering aan het Gouden Elftal. Dit is begrijpelijk, omdat dit zo’n beetje het enige is wat het Hongaarse voetbal in de tweede helft van de twintigste eeuw heeft opgeleverd.

En de nostalgie over de vergane glorie vindt plaats tegen de achtergrond van een triest decor. Het Hongaarse voetbal swingt niet meer. De wedstrijden zijn niet om aan te kijken en van een bedroevend laag niveau. Hongaarse ploegen overleven de eerste rondes van de Europese competities niet. Er zijn nauwelijks toeschouwers bij nationale competitiewedstrijden. In ieder geval veel te weinig om een serieuze profclub van te runnen.

Iedereen weet verder dat het Hongaarse voetbal gebukt gaat onder veel corruptie. Er worden wedstrijden gekocht, spelers worden omgekocht en zelfs in de jeugdelftallen worden spelers vaak alleen opgesteld als ouders bereid zijn om voor een plek van hun zoon in de basiself diep in de buidel te tasten. Kenners van het Hongaarse voetbal geven aan dat de alom aanwezige corruptie de grootste oorzaak is van het uitblijven van nieuwe successen in de Hongaarse voetbalsport.

De Hongaarse voetbalbond probeert de laatste jaren van alles om het Hongaarse voetbal weer omhoog te stuwen. Gerenommeerde buitenlandse trainers, zoals Lothar Matthäus en Erwin Koeman, werden aangetrokken om de nationale ploeg te coachen. De voetbalbond investeerde in een hypermodern voetbaltrainingscentrum in de buurt van de stad Tata en er werd veel geld en energie gestoken in de jeugdopleiding.

In 2009 mist het Hongaarse voetbalteam bij de wereldkampioenschappen onder de 20 in Egypte nipt de finale door van Ghana te verliezen in de halve finale. Op dit eerste grote succes op een wereldkampioenschap moest de getergde natie maar liefst 55 jaar wachten.

De coach van de selectie onder 20 in Egypte, Sándor Egerváry, werd het jaar erop bevorderd tot de bondscoach van de nationale elf in de hoop dat hij enkele talentvolle spelers uit het jeugdelftal mee kan nemen naar de A-selectie om zo de komende jaren successen te boeken. Inmiddels hebben veel van zijn spelers contracten gekregen bij Italiaanse, Duitse en Engelse profclubs. Mogelijk dat hun talenten in de West-Europese competities verder kunnen rijpen. Een exponent van deze nieuwe generatie Hongaarse voetballers is Balazs Dzsudzsak, die bij PSV tot een vaste kracht is geworden en van wie in de wedstrijden tegen Nederland veel wordt verwacht.

De twee interlands tegen Nederland worden een graadmeter voor hoe het Hongaarse voetbal ervoor staat. Was het succes van de Hongaarse jeugdselectie in 2009 een toevalstreffer of is er structurele verbetering te zien? De Hongaren hebben zeer veel respect voor de vice-wereldkampioen, maar aan de andere kant wil men tegen Nederland graag laten zien dat men de weg omhoog weer heeft gevonden. Een succesje, hoe klein dan ook, in de dubbel tegen Nederland moet dat beeld bevestigen. Anders zal de chronische dip nog lang niet voorbij zijn, vrezen de Hongaarse supporters.