Rachel A. Epstein
In Pursuit of Liberalism. International Institutions in Postcommunist Europe
Johns Hopkins University Press
Baltimore 2008
267 blz.
ISBN 9780801889776
€43,45

Denken over internationale democratiebevordering

André Gerrits

Waarom gaan regeringen over tot liberale hervormingen, terwijl deze in tegenspraak lijken met de eigen politieke voorkeuren, en ze zowel 's lands bestuurlijke autonomie als nationale tradities ondermijnen? In In Pursuit of Liberalism probeert de Amerikaanse politicologe Rachel Epstein te verklaren waarom de postcommunistische machthebbers in Oost-Europa aanvankelijk zo uiteenlopend hebben gereageerd op de druk vanuit het Westen (NAVO, Europese Unie, internationale financiële instellingen) om vergaande liberale institutionele veranderingen door te voeren. Ze is in het bijzonder geïnteresseerd in twee belangrijke en in politiek opzicht uiterst gevoelige hervormingen: de creatie van een onafhankelijke centrale bank en de realisering van democratische controle over de strijdkrachten.

Epsteins vraagstelling heeft zowel politieke als theoretische betekenis. Inspanningen de liberale politieke en economische orde te versterken stonden de afgelopen twee decennia hoog op zowel de internationale politieke als de wetenschappelijke agenda. In Pursuit of Liberalism richt zich vooral op de wetenschappelijke discussie.

Het onderzoek naar internationale democratiebevordering, waartoe de door Epstein bestudeerde hervormingen kunnen worden gerekend, draait in belangrijke mate om de klassieke vraag hoe en in welke mate binnenlandse veranderingen worden beïnvloed door externe, internationale prikkels. Epsteins vergelijkende analyse van de hervormingstrajecten in Polen, Hongarije, Roemenië en Oekraïne blijft tamelijk abstract en theoretisch van aard. Ze lijkt vooral geïnspireerd door de overtuiging dat de dominante theoretische verklaringen tekort schieten.

Epstein onderscheidt vier theoretische verklaringen voor de mate waarin en de wijze waarop externe 'actoren' (staten en internationale non-gouvernementele organisaties) veranderingsprocessen in landen beïnvloeden. De eerste verklaring zou kunnen worden getypeerd als het primaat van de binnenlandse politiek. Regeerders besluiten voornamelijk op basis van nationale, binnenlandse overwegingen. Veranderingen worden vooral bepaald door specifieke nationale omstandigheden. Ze zijn 'padafhankelijk'. Epsteins merkt op, terecht in mijn optiek, dat deze benadering zowel de betekenis van internationale factoren onderschat als de mogelijkheid van vergelijkende analyse tussen landen bemoeilijkt.

Twee andere benaderingen hechten vooral betekenis aan het 'rationele' gedrag van machthebbers: de theorie van het liberale institutionalisme en die van de internationale 'conditionaliteit'. Binnenlandse hervormingen kunnen in beide benaderingen worden gezien als een vorm van opgelegde aanpassing aan de internationale omgeving, aan de instituties en eisen ('conditionaliteit') van belangrijke staten en organisaties. Machtsongelijkheid is de crux.

Binnenlandse hervormers zouden vooral reageren op de invloed die externe actoren, zoals in dit geval de NAVO en de Europese Unie, weten te mobiliseren, zonder zich per se de waarden en normen die aan dergelijke veranderingen ten grondslag liggen, eigen te maken. Epstein merkt hierover op dat hoewel meerdere landen aan dezelfde vormen van conditionaliteit worden onderworpen, veranderingsprocessen dikwijls ver uiteen kunnen lopen. Klaarblijkelijk reageert niet ieder land op dezelfde wijze op identieke prikkels.

Een vierde verklaring wordt gebruikelijk geschaard onder het begrip 'socialisering'. In deze constructivistische benadering worden politieke veranderingen met name voorgesteld als het gevolg van het overnemen (het zich eigen maken) door nationale politici van internationaal dominante kennis en overtuigingen. Machthebbers voegen zich vrijwillig en met overtuiging naar heersende idealen en opvattingen, over liberale democratie, over mensenrechten, desnoods over de markteconomie.

Epstein erkent dat geen van deze benaderingen een volledige verklaring pretendeert te bieden van de relatie tussen binnenlandse veranderingen en internationale relaties. Ze worden vrijwel altijd in combinatie gehanteerd. Zo ook door Epstein zelf. Voor haar theorie van institutionele beïnvloeding ontleent ze inspiratie aan zowel rationalistische (of realistische) als constructivistische benaderingen.

Gedeelde overtuigingen, lees: de liberale kijk op de wereld, zijn de kern van haar analyse. Deze gedeelde overtuigingen zijn niet zozeer bepaald door verdeling van macht, zoals de realistische interpretatie van internationale betrekkingen zou veronderstellen, maar door de verdeling van kennis. Kennis bepaalt autoriteit en genereert uiteindelijk consensus.

Vervolgens is het de 'sociale context' die bepaalt in welke mate deze gedeelde liberale kijk op de wereld internationale instituties ook werkelijk in staat stelt invloed uit te oefenen. Deze context wordt beïnvloed door drie omstandigheden ('variabelen' in Epsteins jargon): onzekerheid, status en geloofwaardigheid.

Internationale instituties hebben maximale invloed over binnenlandse veranderingen, indien politici onzeker zijn over de te volgen strategie, indien ze gevoelig zijn voor de status (ervaring, kennis en macht) van deze internationale instituties, en indien ze in staat zijn op een consistente en overtuigende wijze hun ideeën en politiek uit te dragen.

Wat levert Epsteins analyse op? In Pursuit of Liberalism is een interessante maar geen grensverleggende poging de invloed en betekenis van externe instituties op binnenlandse veranderingsprocessen te verklaren. Epsteins these van de 'sociale context' benadrukt terecht het belang van receptiviteit en gedeelde overtuigingen als voorwaarde voor effectieve beïnvloeding van buitenaf.

In die zin is In Pursuit of Liberalism vooral een nuancering van de vermeende vanzelfsprekendheid van internationale beïnvloeding van ontwikkelingen binnen landen. Ze geeft niet alleen de mogelijkheden, maar, in het huidige tijdsgewricht wellicht belangrijker, ook de beperkingen aan waaraan de verbreiding van de instituties van democratie en markteconomie zijn onderworpen.