Jáchym Topol
De werkplaats van de duivel
Vertaald uit het Tsjechisch door Edgar de Bruin
Uitgeverij Ambo/Anthos
Amsterdam 2010
160 blz.
ISBN 9789041415530
€18,95

Werkplaats Theresienstadt

Marlies Ootes

Vijfenzestig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn er nog slechts enkele plekken over waar de verschrikkingen van die tijd nog tastbaar zijn. Het Tsjechische Theresienstadt is er één van. De verteller in de roman De werkplaats van de duivel van Jáchym Topol is opgegroeid in dit mysterieuze vestingstadje, vol onderaardse gangenstelsels en andere geheime plekken. Samen met enkele andere overgebleven bewoners zoekt hij de aandacht van het grote publiek om ervoor te zorgen dat de ruïnes behouden blijven, om 'het geheugen van de wereld te voeden'.

Dit lukt opvallend goed: journalisten schrijven de kranten vol over de commune die vanuit een vervallen kraakpand probeert geld te verdienen voor het behoud van Theresienstadt door de verkoop van Kafka-shirts en 'ghettopizza's'. Hierbij worden zij ondersteund door nazaten van voormalige bewoners van het gelijknamige concentratiekamp, ook wel 'britsenspeurders' genoemd, die het leed van hun grootouders niet uit hun hoofd kunnen zetten. Door middel van gesprekken met een van de weinige overlevenden van het kamp, Kops, worden zij onder het genot van het roken van het plaatselijke magische gras genezen van hun trauma's.

Ondanks de media-aandacht en donaties uit de gehele wereld spat de droom van een waardig herstel van Theresienstadt uiteindelijk toch uiteen door het besluit de ruïnes met de grond gelijk te maken. Terwijl de meeste krakers worden opgepakt weet de hoofdpersoon, geholpen door de mooie Wit-Russische Maruška, te vluchten.

Eenmaal aangekomen in haar geboorteland worden langzaam haar eigenlijke bedoelingen duidelijk: de hoofdpersoon moet de gruwelijkheden die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Wit-Rusland, de eigenlijke 'werkplaats van de duivel', hebben plaatsgevonden, en waarvan de sporen letterlijk onder de grond zijn gestopt, wereldkundig maken. Om dit te bewerkstelligen en toeristen te lokken zijn de Wit-Russen alvast begonnen met het opzetten van een wel heel macabere attractie...

Topols satire over de industrie rond de overblijfselen van de Tweede Wereldoorlog leest in sneltreinvaart. Bij deze snelheid stapelen de absurditeiten zich in hoog tempo op. Is het begin van het verhaal met een aantal flinke korrels zout nog goed te lezen, het zoutvaatje raakt tegen het einde van het verhaal plotseling snel leeg.

Ondanks de bizarre kronkels die de verhaallijn maakt, stelt Topol een zeer interessant thema aan de kaak: de omgang in Oost-Europa met pijnlijke hoofdstukken uit het verleden. Zoals we onlangs nog hebben gezien bij de herdenking van Katyn heeft dit verleden nog altijd een grote invloed op de betrekkingen tussen staten als Polen en Rusland. Het is jammer dat Topol hier niet verder op ingaat, hoewel het bij de ik-persoon, wiens wereld nauwelijks verder reikt dan zijn geboorteplaats, ook niet bepaald zou passen om hier bij stil te blijven staan. En hij is het, die het hele boek door, aan het woord blijft.

Omdat de hoofdpersoon in een aparte wereld is opgegroeid waarin hij een en ander meemaakte, kan de lezer wel begrip opbrengen voor zijn enigszins vreemde manier van doen. Toch is het jammer dat de lezer nauwelijks de kans krijgt zijn gedachtegang na te gaan en hierdoor ver van het ik-personage af blijft staan. Na de eindspurt, die over een bergtop van waanzinnigheid loopt, blijft de lezer dan ook verward en uitgeput achter.